Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

paren (aan)

Толкование Перевод

1 marier

marier [maarjee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ à, avec〉 in de echt verbinden (met)

2 〈+ à, avec〉 uithuwelijken (aan) ⇒ ten huwelijk geven (aan)

3 〈+ à〉 combineren (met) ⇒ paren (aan)

♦voorbeelden:

2 une fille à marier • een huwbare dochter

II se marier (avec) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 trouwen (met) ⇒ huwen (met), in het huwelijk treden (met)

1. v
1) trouwen

2) uithuwelijken

3) combineren (met)
2. se marier (avec)
v

trouwen (met)

Dictionnaire français-néerlandais > marier
2 associer

associer [aasosjee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ bijeenbrengen, samenvoegen

2 verbinden ⇒ (met elkaar) in verband brengen

3 〈+ à〉 doen delen (in) ⇒ betrekken (bij, in), deelgenoot maken (van)

4 〈+ à〉 paren (aan) ⇒ in zich verenigen

II s'associer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich aansluiten (bij) ⇒ 〈+ à, avec〉 een vennootschap aangaan (met), een bondgenootschap sluiten (met)

2 〈+ à〉 deelnemen (aan) ⇒ delen (in), betrokken zijn (bij)

3 〈+ à, avec〉 samengaan (met) ⇒ passen (bij)

1. v
1) verenigen, samenvoegen

2) (met elkaar) in verband brengen

3) betrekken (bij, in)

4) in zich verenigen
2. s'associer (à)
v

1) zich aansluiten (bij)

2) een vennootschap aangaan (met)

3) betrokken zijn (bij)

4) samengaan (met)

Dictionnaire français-néerlandais > associer
3 mêler

mêler [mellee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ à, de〉 (ver)mengen (met) ⇒ door elkaar roeren, kruisen 〈 dieren〉 ⇒ mixen 〈 geluid〉

2 〈+ à〉 verenigen (met) ⇒ combineren (met), paren (aan)

3 〈+ à, dans〉betrekken (bij, in) ⇒ verwikkelen (in)

4 in de war brengen ⇒ verwarren

♦voorbeelden:

4    mêler les cartes • de kaarten schudden

II se mêler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich vermengen (met) ⇒ samengaan, gepaard gaan (met)

2 〈+ à〉 zich voegen (bij) ⇒ zich aansluiten (bij), opgaan (in)

3 〈+ à, de〉 zich bemoeien (met) ⇒ zich mengen (in), deelnemen (aan)

4 verward, verstrikt raken ⇒ in de war raken, door elkaar lopen

♦voorbeelden:

1    l'orgueil s'en mêle • daar is afgunst in het spel

3    le mauvais temps s'en mêle • het slechte weer komt er tussen

le diable s'en mêle! • 't lijkt wel of de duivel ermee speelt!

mêle-toi de tes oignons! • bemoei je met je eigen zaken!

¶    se mêler de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het in zijn hoofd halen om te

1. v
1) (ver)mengen (met)

2) door elkaar roeren

3) mixen [geluid]

4) kruisen [dieren]

5) combineren (met)

6) verwikkelen (in)

7) verwarren
2. se mêler
v

1) zich vermengen (met)

2) zich aansluiten (bij)

3) zich bemoeien (met)

4) in de war raken

5) het in zijn hoofd halen (om te)

Dictionnaire français-néerlandais > mêler
4 allier

allier [aaljee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ verbinden

2 alliëren ⇒ legeren

3 paren (aan)

♦voorbeelden:

1    allier une personne à une autre • iemand met iemand anders laten trouwen

3    elle allie la beauté à la bienveillance • zij paart schoonheid aan vriendelijkheid

II s'allier (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verbinden (met) ⇒ een verbond sluiten (met)

2 zich verenigen ⇒ samengaan

3 bij elkaar passen

Dictionnaire français-néerlandais > allier
5 unir

unir [uunier]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ (samen)voegen, (samen)bundelen, één maken

2 〈 figuurlijk〉 verbinden ⇒ binden, een band scheppen tussen

3 in zich verenigen

4 gelijk, glad, vlak maken ⇒ effenen, egaliseren

♦voorbeelden:

1    unir une chose à une autre • de ene zaak met de andere combineren

unir une province à un pays • een provincie bij een land inlijven

2    unir deux jeunes gens • twee jonge mensen in de echt verbinden

3    unir la beauté à l'intelligence • schoonheid aan intelligentie paren

II s'unir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verenigen ⇒ zich aaneensluiten

2 samengaan ⇒ samensmelten, één worden

3 bij elkaar passen ⇒ bijeenkomen

♦voorbeelden:

1    s'unir avec qn. contre qc., qn. • samen met iemand tegen iets, iemand in verzet komen, ten strijde trekken, de strijd aanbinden

2    s'unir à, avec qn., qc. • met iemand, iets samengaan

s'unir en qn. • bij iemand hand in hand gaan

1. v
1) verenigen, samenvoegen

2) verbinden

3) in zich verenigen

4) effenen, glad maken
2. s'unir
v

1) zich verenigen

2) samengaan, één worden

3) bij elkaar passen

Dictionnaire français-néerlandais > unir
6 unir la beauté à l'intelligence

unir la beauté à l'intelligence

schoonheid aan intelligentie paren

Dictionnaire français-néerlandais > unir la beauté à l'intelligence

См. также в других словарях:

Knecht — 1. A ual Knecht steant beaft di, diar ia sagt. (Nordfries.) – Johansen, 7. Der alte Knecht (der Teufel) steht hinter dem, der schwört (eidet). 2. Allermann s Knecht kann s nicht jedem machen (kochen) recht. – Gaal, 1027; Eiselein, 384; Simrock,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sagen — 1. As (wenn) man sugt (sagt) gestorben, glaüb. (Jüd. deutsch. Brody.) 2. As man sugt Meschige (verrückt), glaübe. (Jüd. deutsch. Brody.) 3. Auf das Sagen folgt Weinen oder Behagen. Es kommt sehr viel darauf an, wie man es darstellt; es kann eine… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

paren (aan)

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

paren (aan)

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: